Meewegen van niet-pluis-gevoel

Deze casus is nummer 2 van 4 in het thema Hoe kom ik aan meer morele moed?

B. is de moeder van 3 kinderen in de leeftijd van 8, 12 en 14. Tussen de ouders loopt een echtscheidingsprocedure, opgestart door vader. B. is enige tijd geleden via een rechterlijke maatregel (RM) gesloten geplaatst geweest bij de GGZ vanwege haar problematiek, waardoor ze ook een gevaar zou zijn voor haar kinderen. Vader zorgde in die tijd voor de kinderen. Er is op dat moment via Veilig Thuis aan ons Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) gevraagd, om vanuit een vrijwillig kader bij vader en de kinderen te gaan kijken of alles lukte in de thuissituatie zonder moeder. De samenwerking met vader en de kinderen verloopt in deze periode goed. Het contact met het gezin wordt echter stopgezet op het moment dat B. na ruim vier maanden weer thuiskomt en vader ergens anders gaat wonen vanwege de scheiding en de vele ruzies met B. We hebben geprobeerd een afspraak te maken met B., maar zij geeft aan dat alles goed gaat met de kinderen nu zij weer thuis is. De RM was volgens haar onterecht, dit is ook door een rechter vastgelegd. Zolang de rechtbank niet vereist dat zij met ons in gesprek gaat is het wat haar betreft zinloos. B. wordt boos als we onze zorgen uiten om de RM en wat dat betekent voor de kinderen en weigert verder in gesprek te gaan. Ze zegt daarbij dat er juist zorg moet zijn over vader bij de kinderen, want hij is volgens haar een alcoholist met losse handjes. Er waren echter geen signalen van zorgen rondom vader geweest in de ruim vier maanden waarin wij als CJG betrokken zijn geweest bij hem en de kinderen. Het gedrag van moeder B. baart ons wel zorgen. Ook het gegeven dat er geen overleg mag zijn met de GGZ en we niet met de kinderen mogen spreken zit ons niet lekker. Er is daardoor tot de rechtszaak over de scheiding en het ouderlijk gezag geen zicht op dit gezin. Daar komt bij dat er zowel door vader als door moeder zorgen over de kinderen en elkaar worden geuit die, wanneer ze terecht zijn, inderdaad de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen schaden, ook al hebben we van de school de boodschap gekregen, dat de drie kinderen een gezonde ontwikkeling lijken door te maken. Vader maakt zich veel zorgen en wil graag onze hulp om het voor de kinderen zo goed mogelijk te regelen. We weten op dit moment niet wat de problematiek van B. inhoudt en wat dat betekent voor haar als opvoeder. Eigenlijk kunnen we maar twee dingen doen in deze situatie: of we doen een zorgmelding bij Bureau Jeugdzorg omdat we ons zorgen maken, waardoor er weer zicht kan komen op hoe het met de kinderen en de opvoedsituatie gaat of we wachten de rechtszaak m.b.t. de echtscheiding af.
Door een melding te doen creëren we weerstand bij beide ouders. Vader vindt het moeilijk en is bang dat het negatieve gevolgen heeft, zoals een uithuisplaatsing). Moeder vindt het niet nodig en geeft aan dat we haar dan onfatsoenlijk behandelen en benaderen als een slechte moeder.
Vanuit onze beroepscode speelt bij deze beslissing een rol dat ook andere ouders minder snel jeugdhulp zullen vragen als er te gemakkelijk zorgmeldingen worden gedaan. Wat dat betreft kan er beter gekozen worden voor het afwachten van de rechtszaak, er is gezien de door ouders zelf geuite zorgen over de andere ouder, een redelijke kans dat de rechter zelf een onderzoek door de Raad zal gelasten. In dat geval blijft onze instelling in beeld als samenwerkingspartner. Door een melding te doen zorgen we er echter voor dat de vraag van Veilig Thuis beantwoord kan blijven: hoe gaat het met de kinderen? Als de zorgmelding leidt tot een onderzoek van de Raad kan de Raad aanbevelingen doen in wat goed zou zijn voor de kinderen en ouders daar in sturen.
Het vertrouwen op mijn intuïtie is voor mij belangrijk maar tegelijkertijd vind ik het moeilijk als een casus op feitelijkheden minder zorg laat zien dan in mijn visie het geval is. Mijn twijfels over de opvoedomgeving kunnen echter niet in de wacht gezet worden totdat er een rechtszaak komt die hier mogelijk uitsluitsel in gaat geven. Mijn taak en verantwoordelijkheid is in eerste instantie om er te zijn voor de kinderen en een positieve bijdrage te leveren aan hun ontwikkeling. Als ik deze taak niet kan uitoefenen omdat mijn functie binnen het vrijwillige kader daar onvoldoende mogelijkheden voor biedt, moet ik verder kijken en dat inzetten wat nodig is. Om die reden heb ik, na overleg met collega`s en een gedragswetenschapper een zorgmelding gedaan. Ik neem daarmee mijn onderbuikgevoel serieus, dat aangeeft dat het niet klopt binnen dit gezin en de kinderen hier onder lijden, ook al is dit op dit moment nauwelijks merkbaar in hun gedrag.